Vandaag zou ze het zonder doen
Vandaag zou ze het zonder doen, besliste ze toen ze wakker werd. De afgelopen weken had ze het te veel gedaan en haar lichaam liet zijn ongenoegen blijken. Maagpijn, darmklachten, dehydratatie. Schrijven ging gewoon veel makkelijker met, maar vandaag zou ze het zonder doen, vandaag zou ze zonder dichten. Dichten, dacht ze, dichten gedichten ik dichtte het dicht. Wat een stom woord voor iets dat zo wagenwijd open staat als poëzie. Haar schrijftafel lonkte haar, maar de kast in de hoek van de kamer deed dat nog meer. De sleutel in het sleutelgat van de bovenste lade daagde haar uit hem een kwartslag naar rechts te draaien. Durf je niet, dichtende dichter die het vandaag zonder doet? Ze slikte. Neen, vandaag zou ze net niét slikken. Pen in de hand en dicht dat gat op je lege blad, nietsnut. De woorden bleven steken in haar stoppeldroge strot en ze keek en ze keek naar de lade, op slot. Misschien als ze nu wat minder nam dan gisteren? Een beetje maar. Een beetje kon vast geen kwaad, maar ze werd kwaad om haar gebrek aan kracht van daad en zoog haar blik weg van het sleutelgat, terug naar dat andere gat op haar lege blad. Enkele letters vloeiden uit haar pen en deden de leegte slechts groter lijken, alsof de grafdelver er genoeg van had de putten dicht te gooien en het voor bekeken hield na een zielig schepje aarde op zijn zoveelste doodskist.
De sleutelstem fluisterde in haar ontvankelijke oor en voor ze ’t wist, zat ze daar met de kist, de kist uit de bovenste lade van de kast in de hoek van de kamer. Hongerig opende ze hem en haar gezicht lichtte op, alsof de volle maan erin zat verstopt. Ze graaide en propte meteen de eerste tien pagina’s van een boek in haar mond. Een kreun van verlichting ontsnapte aan haar lippen, ondanks het krakende papier tussen haar malende tanden en de smaak van oude inkt op haar tong. Ze slikte de natte proppen door en kraaide van plezier toen ze hoorde hoe de gassen zich vormden in haar maag. Nog even, en ze kon creëren. De letters beklommen haar slokdarm en vonden hun uitgang langs haar mond. De letters landden netjes op haar blad. De grafdelver was teruggekomen om de rest van de hoop aarde in het graf te storten. Een andere strofe viel. De laatste literaire gassen die ze zou krijgen van die pagina’s, waren niet meer dan een halve zin. Ze had meer nodig. Vorige week had ze in één dag tijd een roman van verdorie meer dan vierhonderd pagina’s verorberd. Ze grabbelde in de kist en ramde een kortverhaal door haar strot. Ze wou vanbinnen naakt zijn en beginnen en was een godin in ’t diepst van haar ingewanden. Vandaag ging het vlot, de kist ging weer op slot en ze belde haar uitgever.
© Merel Van de Casteele [...]
Tafel X
Nora is al vier dagen dood.
De auto reed negentig in een zone dertig.
Het gevoel van veiligheid dat je krijgt van geschilderde, witte strepen op asfalt is vals. Dat was mijn allereerste les in een wereld zonder Nora. Een wereld waarin ik weduwnaar ben, een woord waar ik verdomme veel te jong voor ben.
De dienst is net voorbij, maar er is niet veel blijven hangen. Er brandden kaarsen, er stond een lachende foto op de kist, er zal ook wel ergens een bloemstuk gelegen hebben. ‘Veel te vroeg van ons heengegaan’ hoorde ik een paar keer passeren. ‘Laat een echtgenoot, een hond en twee cavia’s na.’ Alsof het gebrek aan kinderen in ons leven zorgvuldig moest worden toegedekt met onze border collie en wat knaagdieren.
Nu is er nog een koffietafel in het aangrenzende parochiezaaltje. De koffietafel die iedereen zo helend vindt, waar je de eerste voorzichtige grappen en de nog voorzichtigere lachjes hoort. Ik loop langs twee vuilnisbakken, één voor restafval en één voor papier. Ik voel de verfrommelde papieren zakdoekjes in mijn broekzak en twijfel. Zijn die voor het papier? Ik weet niet zeker of snot en verdriet recyclebaar zijn en gooi ze voor de zekerheid bij het restafval. In het zaaltje staan enkele ronde tafels, de begrafenisondernemer duwt me een wit kaartje in de hand. ‘Gelieve u naar deze tafel te begeven en de tafelschikking te respecteren. Ik dank u.’ Ik zie haar familie naar de tafel gaan waar de grote letter F op prijkt, haar vriendinnen zitten al aan tafel V. Ik kijk naar mijn kaartje, verwacht ook een F te zien zodat ik bij mijn schoonfamilie kan gaan zitten, maar in plaats daarvan brandt er een grote, zwarte X op mijn kaartje. ‘Bent u zeker dat er geen F is voor mij?’
‘Ik zal het systeem nog even checken voor u. U bent de echtgenoot, als ik me niet vergis?’ Ik knik, hij zegt iets tegen een plat scherm, dat hem met een zwoele vrouwenstem antwoordt dat ik inderdaad ingedeeld ben aan tafel X. Het systeem. Ik herinner me vaag een online vragenlijst die ik had moeten invullen op de website van de begrafenisondernemer, waarin ik moest specifiëren wat mijn relatie tot de overledene was. Ik zie tafel X in een hoekje van de zaal. Er zitten nog vier andere mannen, hun zwarte hemden steken storend af tegen de helwitte muur en het mijne doet dat vast ook. Ze hebben allemaal een warrig, donker kapsel, net als ik, en zien er nogal ongemakkelijk uit. Ik ken niemand.
Ik ga aarzelend zitten, waarna er nog één lege stoel overblijft aan deze vreemde tafel. De man links van me glimlacht en steekt zijn hand naar me uit. ‘Jij bent zeker Bert? Ik herken je van jullie huwelijksuitnodiging. Ik ben Samuel.’ Samuel, Samuel. Waarom hadden wij een uitnodiging gestuurd naar deze man? Waarom had zij hem een uitnodiging gestuurd? Ik schud zijn donkerbruine hand en kijk naar het gouden ringetje door zijn oorlel, het rode sjaaltje dat om zijn hals geknoopt zit en zie tot mijn ontzetting dat de nagel van zijn pink roze geverfd is. Wat een extravaganza, hoe ongepast op een begrafenis. De bovenste knopen van zijn hemd staan open en ik zie de aanzet van een pak gekruld borsthaar. Zelf was ik nooit in staat geweest meer vacht op mijn borst te kweken dan wat verloren zwarte haren rond mijn tepels. Ze had er altijd mopjes over gemaakt, die liefdevol waren in mijn herinnering maar nu ik deze indrukwekkende lichaamsbeharing zie, vraag ik me plots af of er nooit een zweem van spot in doorgeklonken had. ‘Eh… Ja klopt, ik ben Bert. Van waar ken… kende je Nora?’ Wanneer ik haar naam zeg, vergist mijn stem zich van octaaf en ik voel me in één klap weer veertien. ‘We zaten samen aan de universiteit. In het laatste jaar hebben we samen een paper geschreven over Clara Peeters. Veel nachten aan doorgewerkt.’ Een nostalgische glimlach speelt om zijn lippen. Oh, geweldig, een van haar vrienden uit de kunstgeschiedenis. De meesten van hen waren blasé cultuursnobs en ik was altijd blij wanneer die zeldzame reünies voorbij waren. Samuel had ik daar echter nooit gezien. ‘Clara Peeters?’ vraag ik beleefd, beschaamd dat ik niet meer weet over de universitaire interesses van mijn vrouw, bedroefd dat ik er haar nooit meer om zal kunnen vragen. ‘Ken je Clara Peeters niet? Ze was in de zeventiende eeuw in Antwerpen zeer belangrijk voor de ontwikkeling van het stilleven als genre. Maar ik zal je er niet mee vervelen, Nora vertelde me onlangs dat kunst je niet echt kan bekoren. Laten we over iets anders praten.’ Er is geen enkele zin zo effectief om een pijnlijke stilte te veroorzaken als ‘laten we over iets anders praten’. Normaal begint mijn brein dan op volle toeren te draaien op zoek naar een gespreksonderwerp maar nu bonzen enkel de woorden ‘Nora vertelde me onlangs’ door mijn hoofd. Onlangs? Had Nora hem iets verteld? O N L A N G S? Hoe kan deze excentriekeling uit haar studententijd die nooit op de reünies was onlangs nog met haar gesproken hebben?
‘I am Alejandro,’ zegt een zuiders type ineens met een zwaar accent. ‘Fifteen years ago Nora stayed at my farm in Andalucía. We worked with the horses and picked olives.’ Zijn brommende stem is zwaar en deze man lijkt ernstig en tegelijkertijd dromerig. Over haar maanden in Spanje vertelde ze soms wel iets maar ik had er nooit over doorgevraagd. Ik vond haar blik maar niets tijdens die verhalen, er verschenen altijd heimwee en geluk in haar ogen en nu ik deze zongebruinde boer zie, begin ik te denken dat spijt ook deel had uitgemaakt van die angstaanjagende mengeling. Hoe overdreven dat deze Alejandro helemaal uit Spanje komt voor een begrafenis van iemand die hij vijftien jaar geleden gekend heeft. Ik glimlach moeizaam naar hem, een glimlach die bevriest op mijn gezicht wanneer een herinnering aan Nora door mijn hoofd schiet. We waren naar de opening van een of andere kunstgalerij geweest, waar de gratis champagne op dienbladen werd rondgedragen en waar je nooit langer dan een paar minuten met een leeg glas in je handen kon staan. Tegen het einde van de avond was ze straalbezopen en toen we eindelijk thuis waren en ik haar in bed probeerde te leggen, begon ze giechelend mijn hemd los te knopen. ‘Kom schat, laten we nog even… Je weet wel. Ik heb mijn eisprong, misschien lukt het ons wel…’ Haar puberale gebrabbel en het woord ‘eisprong’ wonden me niet direct op, dus wees ik haar af. Daarna begon ze slaap- en echt dronken nog wat dingen te roepen. ‘Alex was de beste oooooit. Tussen de bomen in de zon met Alexxxx…’ Alex, Alejandro. Ze had het met deze Spaanse boer gedaan. En hij durft naar haar begrafenis te komen en aan mijn tafel te gaan zitten. En als hij het met haar gedaan had, betekende dat dan… Ik kijk naar Samuel. Hij staart terug met dat vieze lachje van hem, ik ben de eerste die mijn ogen neerslaat. ‘Veel nachtjes doorgetrokken’, zei hij dat niet zopas? Dat zou verklaren waarom ze me nooit iets verteld had over hem. En als ‘geneukt met Nora’ het criterium is om aan deze perverse tafel te komen zitten, dan… ‘En jij? Heb jij ook mijn vrouw geneukt?’ vraag ik aan de derde man, die nog niets gezegd heeft. Hij knikt langzaam. ‘Hoe kende je haar? Vertel op!’
‘Twaalf jaar geleden leerde ik haar kennen op een festival in Duitsland. Ik bouwde er mee aan de decors en werkte wat als geluidsman. We ontdekten dat we thuis best dicht bij elkaar woonden.’ Hij pauzeerde. ‘We zijn drie jaar samen geweest.’
‘En jij?’ spuug ik naar de vierde, de laatste.
‘Ze was mijn eerste lief,’ zegt hij treurig, ‘Ik ben haar nooit echt te boven gekomen, laat staan vergeten.’
Even lijkt het alsof iemand weer geopperd heeft om over iets anders te praten, want de stilte die nu valt, is nog langer en pijnlijker dan daarnet. Deze keer breekt Samuel hem, maar achteraf gezien wou ik dat hij dat niet gedaan had. ‘Eerlijk gezegd ben ik een tikje… hoe zal ik het zeggen? Verbaasd misschien… dat ze uiteindelijk met jou getrouwd is. Jullie hadden niet veel raakvlakken, lijkt me… Waar gingen jullie gesprekken dan eigenlijk over?’ Hij heeft gelijk. Ik zou mezelf ook zo uit deze rij plukken. Misschien had het getik van haar biologische klok haar wel gedwongen om met mij genoegen te nemen. Heeft ze ooit wel van me gehouden? De enige die me van die vraag kan verlossen, ligt nu in een oven. Dan gaat de deur plots open en komt er nog een vrouw binnengewaaid. De begrafenisondernemer drukt haar een kaartje in de hand, ze is vast een van haar vriendinnen. Maar dan loopt ze tafel V voorbij en van ver zie ik dat haar witte kaartje gebrandmerkt is door een pekzwarte X.
De begrafenisondernemer geeft een vrouw die te laat is haar kaartje en kijkt tevreden de zaal rond. ‘Dat heb je prima gedaan,’ zegt hij bijna liefdevol tegen het platte scherm in zijn hand. Ze antwoordt sexy: ‘Wij hebben het prima gedaan.’ Zijn collega moest eerst niets weten van het nieuwe systeem, maar dit succes zal vast zijn ogen openen. De koffietafel is al pijnlijk genoeg, en nu had hij, samen met haar natuurlijk, ervoor gezorgd dat je tenminste aan een tafel kwam te zitten met mensen waarmee je zo veel mogelijk gemeen had. Plots ziet hij hoe de echtgenoot opstaat van zijn tafel, maar meteen weer ineenzakt op zijn stoel. De andere vier mannen aan de tafel vangen hem op en beginnen hem naar buiten te dragen, vast voor wat frisse lucht. De vrouw die net is aangekomen gaat zitten aan de inmiddels lege tafel, schenkt zich een kop koffie in en neemt een hap van haar croissant.
© Merel Van de Casteele [...]
Spiegelreflex
Die nacht (ochtend) zette het koppel zijn voordeur weer open nadat die van de discotheek al lang gesloten was. Voor hun vrienden, voor de zielen die het einde van de nacht met gestrekte armen nog wat voor zich uit duwden, voor henzelf. De koelkast scheen zijn felle licht op vele verschillende gezichten en bier en ander vertier gingen van hand tot hand. Een zaterdag zoals zo vele, tot zij de woning binnenstapte. Zij, Clara. Het koppel wisselde een blik en zij manoeuvreerde zich in een ontmoeting met de onbekende. ‘Ik heet Isa, hoe heet jij? Je bent schitterend, slaap met mij.’ Dat laatste zei ze niet met woorden. Wel met een vlinderlichte streel over Clara’s sleutelbeen terwijl ze iets over haar ketting zei, of met een geheim dat ze lachend in haar oor fluisterde waarbij een onderlip iets te dicht langs een oorlel streek. Clara voelde de ‘Je bent schitterend’ rusten op haar sleutelbeen en de ‘Slaap met mij’ hing aan haar oorlel als een verwachtingsvolle oorbel. En hij? Hij maakte foto’s van hun gasten, voor later. Hoe feller de zon de woonkamer begon te doorboren, hoe meer mensen het einde van de nacht onder verblinde ogen kwamen en naar huis gingen. Iedereen, behalve Clara, die haar hoofd had laten zakken op Isa’s schouder. Lust vermomd als vermoeidheid deed Isa voorstellen samen even op bed te gaan liggen. Lust vermomd als hitte deed haar eerst haar eigen blouse uittrekken, en daarna die van Clara. Lust, niet langer vermomd, bracht tenslotte hun monden bij elkaar en voor het eerst kuste ze de zachte, trage kus van een vrouw. Hun handen gingen naar plekken waar hun lippen het te druk voor hadden, tot ze plots een harde klik hoorden uit de deuropening, waar hij stond. Speels betrapt kwam zijn gezicht tevoorschijn van achter een grote camera. Isa was de jarenlange fotosessies gewoon en liet zich amper afleiden, maar Clara verstopte haar gezicht verlegen in Isa’s haar, waar ze een kus achterliet. Na een tweede en een derde klik liet ze haar aandacht weer opeisen door het lichaam onder haar lippen en na een vierde en vijfde vergat ze haast dat ze vereeuwigd werd. Hij bleef fotograferen. Door de jaren heen had hij al honderden foto’s verzameld van zijn Isa; in kleur, in zwart-wit, wazig, scherp en in alle mogelijke posities. Zijn verdubbelde muze vervulde hem met twee keer zo veel inspiratie. Toen Clara’s lippen genoeg hadden van Isa’s mond, wou ze elders proeven. Hij kwam dichter en dichter en zag de details steeds klaarder door zijn lens, tot Isa hem bij de hand pakte, de camera op het nachtkastje legde en hij zijn eigen beeldmateriaal werd.
De namiddagzon verlichtte het bed. Hij lag op zijn rug, uiterst rechts, met Isa’s slapende hoofd op zijn borstkas en haar been over hem heen. Clara’s gezicht rustte tegen Isa’s rug en haar arm hing losjes om haar naakte middel. De drieluik werd verstoord door Isa’s dorst en haar vlucht om water. Hij, al gewoon aan de onrust in haar slaap, roerde niet. Clara wel. Toen Isa weer naar bed kwam met een heerlijk koele, natte mond en opnieuw in haar positie van weleer gleed, voelde ze een kus landen op haar schouder en zoekende, zachte vingertoppen op haar dij. Ze draaide zich om met haar gezicht naar de andere kant van het bed, waar Clara was, en gaf de vingertoppen iets om te vinden. En zo gingen ze met z’n tweeën verder waar ze enkele uren geleden met drie gebleven waren, in stilte, behalve het onzichtbare geluid van vindende vingers. Ze kwamen samen klaar, perfect symmetrisch, en alsof ze het al honderd keer gedaan hadden, draaide Clara zich na een laatste kus met haar rug naar Isa, waarop ze in slaap vielen in een houding als lepels. Hij sliep nog steeds, met zijn hand op de camera. Clara bewoog haar voet ietsje naar links en Isa bewoog haar voet ietsje naar rechts.
Automatisch, als in een spiegelreflex.
Lees de Spaanse vertaling van dit verhaal hier.
Lee la traducción española de este relato aquí.
© Merel Van de Casteele [...]
IJskristal
Hij lag in het tweepersoonsbed naast het bevroren raam, al een tijd. Alleen, dat ook al een hele tijd. Eerst was het raam niet bevroren, nu wel. De sneeuwvlokken vroren meteen aan het glas en veranderden in ijskristallen. Honderden kleine ijskristallen die met elkaar verbonden waren in een complex lijnenpatroon. Eerst bestudeerde hij de details. Hij staarde lang naar ieder afzonderlijk kristalletje, op zoek naar gelijkenissen. Op een dag vond hij er één die hem aan Eli deed denken, zijn vrouw. De meeste lijnen waren fijn en delicaat, maar de grootste as die de kern in tweeën spleet, was gekarteld en vlijmscherp. Hij luisterde maar kon haar vandaag niet horen. Geen gestommel op zolder, geen geklater van schone borden in de vaat, geen houtblokken die versjouwd werden van de schuur naar de woonkamer waar nog meer dan genoeg houtblokken lagen. Hij legde zijn vingertop op de Eli-vlok. Die voelde even koud als de laatste keer dat hij haar in het echt had aangeraakt.
Later kreeg hij genoeg van de details. De wirwar van verhard water maakte hem nerveus. De Eli-vlok keek hem verwijtend aan. Hij ging op een andere plek in het bed liggen, wat verder van het raam af. Hij kneep zijn ogen samen en zocht het patroon. Er moest een patroon zijn. Aan willekeur had je niets. Was het echt mijn schuld geweest? De Eli-vlok knikte overtuigd. Hij kneep zijn ogen verder samen maar een patroon was onvindbaar. Het bevroren labyrint op het raam had geen kern, geen uitgang. Hij ging weer dichter liggen en vond een ijskristal die hem aan zijn zus deed denken. Symmetrisch, regelmatig, rond. Zij was de enige die hem nog recht kon aankijken en die de dag nadien zijn hand even had gestreeld. Hij lag lang te kijken naar die zachte vlok, tot Eli beneden een bord liet vallen en de klap zijn rust verstoorde. Hij dacht tenminste dat ze het had laten vallen, ze was nu toch al even gestopt met borden stuk te gooien. De laatste keer dat ze met opzet scherven gemaakt had, was het raam nog niet zo koud geweest.
Op een ochtend werd hij wakker door flauw zonlicht. Boven aan het witte kluwen verscheen een dikke druppel die vloeibaar was, niet vatbaar voor temperaturen onder nul. De druppel gleed langzaam naar beneden langs de fijne groeven vastgevroren sneeuw en begon aan een ingewikkelde afdaling. Toen de druppel langs de ijskristal van zijn zus drupte, bleef hij talmen, gleed hij trager dan eerst. Lo, mijn lieve Lo, ben jij dat? De druppel dwarrelde verder, geleid door het web van ijzige lijnen, met omwegen en soms verward maar ontegensprekelijk op weg naar de Eli-vlok. De druppel rolde langs de gekartelde as van haar moeder, die wat van zijn scherpe randen leek te verliezen. Toen Lo het raamkozijn raakte, stak hij een trillende vinger uit om haar vast te houden, maar het glas stond tussen hen in. Hij was binnen, Lo was buiten. Tegen de middag was het bevroren doolhof verdwenen. Hij had het zicht op de tuin terug. De tuin met het hek en de mysterieuze, diepe, kolkende vijver aan de andere kant van dat hek. Dat hek dat altijd gesloten moet zijn maar open was geweest op de dag dat Eli stopte met hem lief te hebben en begon schone borden af te wassen die ze liever in scherven dan in één stuk zag.
© Merel Van de Casteele [...]
Handverlanger
Ik herinner me nog de tijd dat ik mijn dagen indeelde met een horloge. De stand van de wijzers bepaalde wanneer ik naar de bijeenkomsten moest vertrekken en wanneer naar de betogingen. Naar de allerlaatste betoging was ik om veertien uur vertrokken. Een halfuur later verschenen de mannen in uniform. De laatste keer dat ik op mijn horloge had kunnen kijken voor ik buiten westen geslagen werd, was het veertien uur achtenveertig. Hier zijn geen wijzers of horloges. Ik kan mijn dagen indelen met het luikje in mijn deur. Twee keer per dag gaat het open en schuift een hand een plateau naar binnen. Op de eerste staat er een kom pap en een glas water, op de tweede een bord met brood en wat kaas. Bij de eerste plateau denk ik ‘ochtend’, bij de tweede ‘avond’. Een andere manier om het te weten is er niet: hier zijn geen ramen. De eerste dagen nadat de zware grendel mij opsloot, raakte ik de plateaus met geen vinger aan. Vergif, dacht ik. Dezelfde hand haalde de onaangeroerde maaltijden weer op. Na drie kommen pap en vier hompen brood won de honger het van mijn argwaan, ik wachtte ongeduldig tot het luikje openschoof en rukte het schamele eten uit de hand. Van dichtbij kon ik zien dat het een vrouwenhand was. De ranke vingers hadden geen plukjes haar op het onderste kootje en de huid was zacht en glanzend. Ik vroeg me af wie deze vrouw was die haar dagen spendeerde in de beruchte mannengevangenis van Rancagua. Ik ging er tenminste van uit dat ze me daarheen hadden gebracht, ik had bij aankomst niet bepaald een infobrochure meegekregen. Misschien was haar papa ambtenaar en had hij haar aan dit baantje geholpen. Het enige wat ik van haar te zien kreeg, was haar sierlijke hand. Meer had ik voorlopig niet nodig. Dat was zeven kommen pap en acht hompen brood geleden. In de lange uren waarin ik de hand niet zie, bestudeer ik mijn eigen handen. Ze zijn klein. Op mijn rechterringvinger heeft zich doorheen de jaren een bobbel gevormd op de plek waar mijn pen rust. Ooit rustte, toen ik nog mocht schrijven. Op de rug van mijn linkerhand zit een inktvlek onder mijn huid, van toen mijn vrienden van de universiteit me hadden uitgedaagd om mezelf te tatoeëren. Normaal zijn mijn nagels schoon, maar met de stinkende emmer in de hoek en geen zeep tot mijn beschikking, zijn die zwarte randen momenteel het laatste van mijn hygiënische zorgen. Ik probeer de tijd te slim af te zijn. Als ik van drie naar nul aftel en het luikje gaat open op nul, win ik. Als het opengaat op drie, twee of één, wint de tijd. Tijd: veertien. Ik: nul.
De hand die mijn eten brengt, is prachtig. Ik zit zo dicht mogelijk bij het luikje om alle details in me op te nemen, de blonde donshaartjes die ophouden waar haar pols in hand verandert, de nette nagelriemen die mooi achteruit geduwd zijn, de blauwgroene ader die bloed brengt van haar hart tot in de topjes van haar vingers. ‘Je hebt hele mooie handen,’ zeg ik op een dag wanneer het luikje opengaat. Mijn stem is schor, ik weet niet wanneer ik haar voor het laatst gebruikt heb. De plateau kletst op de grond en snel trekt ze haar hand terug. Ik heb haar doen schrikken. Ze mag vast niet praten met gevangenen, ik moet een andere manier vinden om met haar te praten. Hopelijk kan ze me vergeven dat ik haar in gevaar heb gebracht. De dag dat ik zie dat de nagels rood geverfd zijn, vult mijn maag zich met emotie en krijg ik mijn pap niet binnen. De dag dat ik zie dat er een ring om de ringvinger zit, fladdert mijn hartslag in mijn keel en kan ik mijn brood niet slikken. Ze is creatief in het tonen van haar vergiffenis.
Ik wandel door een park. De zon schijnt, honden brengen takken terug naar baasjes, kinderen likken ijs. In mijn hand voel ik haar zachte vingers en wanneer ik naar beneden kijk, zie ik dat haar hand stopt aan de pols: waar aders en botten een arm zouden moeten vormen, is er enkel lucht. Ik loop door het park met een hand in mijn hand die misschien zou wegzweven als ik mijn greep verslap en ik druk mijn vingers harder tegen de hare, als een kind dat bang is dat zijn ballon verdwijnt als hij het koordje loslaat. Ik word wakker. Ik weet niet waar ik het meest naar verlang: de mogelijkheid om meer dan twee meter rechtdoor te wandelen, daglicht of die zachte aanraking tussen onze handpalmen. Wat ik wel weet, is dat ik een manier moet zien te vinden om mijn kussensloop te drogen. Die is doorweekt met zweet, tranen en mijn intense wens dat wat ik net zag geen droom maar een voorspelling was.
In de dagen na de droom wijd ik me aan het ontwikkelen van een code. Mijn vakgebied; ik was altijd degene die de boodschappen codeerde. Nu moeten er echter geen ingewikkelde boodschappen gecommuniceerd worden. Neen, het enige wat ik wil, is aan de hand duidelijk maken dat ik van haar houd, deze keer zonder haar in een lastig parket te brengen. Na enkele dagen sleutelen, heb ik een zin in elkaar geknutseld die ik met tikjes op verschillende plaatsen van haar hand zou overbrengen. Wanneer het luik opengaat voor ‘avond’, zit ik al sinds ‘ochtend’ naast de deur te wachten in dezelfde houding. Ik grijp haar hand vast en begin aan mijn boodschap: ‘Bevrijd me, vrij met me’. Ze geeft me echter geen tijd om zelfs maar de B af te werken, want meteen doorboort een doodsbange gil mijn cel. Ze rukt zich los en vlucht weg, ik hoor haar hakken galmen en glimlach. Wat heeft ze een mooie gil. Zou ze die hakken speciaal voor mij dragen vandaag?
Niet lang na onze eerste aanraking (de volgende ‘ochtend’ was nog niet gebracht), hoor ik hoe de zware grendel opzij geschoven wordt. Ze heeft me begrepen, ik wist het wel. Ze bevrijdt me, zal vrijen met me, we zijn vrij. Maar als de deur opengaat, zie ik twee lange, brede figuren, in het zwart gekleed, maskers, leren handschoenen. Ze sleuren me uit mijn cel en slepen me door de gang, mijn blote voeten schrapen over de ruwe cementen vloer maar ik vind het niet erg, er gebeurt eindelijk iets. Ik denk dat ik even het bewustzijn verloor want als ik mijn ogen weer open, zit ik vastgebonden op een stoel in een ijskoud lokaal. Wat spannend, ik heb al in geen tijden op een stoel gezeten. De twee figuren staan vlak voor me. Ze hebben hun handschoenen uitgetrokken en ik zie hun walgelijke mannenhanden. Harig, gekartelde nagels, korsten op de knokkels. Hun handen, tot vuisten gebald, stellen me vragen. Wat ik daar deed, waarom ik dat tijdschrift bij me had, hoe lang ik al een landverrader ben. Als hun handen, tot vuisten gebald, de antwoorden niet uit me krijgen, pakken ze de metalen staven. Wat waren mijn connecties met het verzet? Had ik nog meer verboden lectuur verborgen? De handen doen de metalen staven hard op mijn rug landen. In plaats van mijn stilte, breken ze mijn ribben. Wie waren mijn handlangers? Handlangers, handlangers, handverlangers? Handverlangens. Ze heeft me begrepen. Dit is haar geheime antwoord. Ik moet gewoon de code zien te kraken. Mijn gelukzalige glimlach doet de metalen staven nog harder neerkomen op mijn gebroken lichaam.
© Merel Van de Casteele [...]
Adinda
Haar naam was altijd een geliefd onderwerp van plagerijen geweest. Tussen de Lisa’s en Charlottes klonk Adinda misplaatst exotisch. Ooit had ze aan haar ouders gevraagd waar de naam vandaan kwam – haar moeder was het eens tegengekomen in een boek en vond het best mooi klinken. Bovendien was het een tragisch liefdesverhaal geweest, haar moeders favoriete genre. Voor haar klasgenootjes waren Max Havelaar en de koffieplantages echter nog onbestaande, iets wat ze enkele jaren later zouden vergeten na een stoffige literatuurles. Voorlopig konden de meisjes van 5B het gebruiken om Adinda’s prominente rol in de voedselketen te ondermijnen. ‘Adinda Adinden, laat veel winden’, zongen ze vaak. En later, toen een van hen het woord eens had gelezen in een glanzend tijdschrift van een oudere zus: ‘Adinda Adindo, gebruikt een dildo.’ Ze was ondanks alle spot altijd van haar naam blijven houden, tot ze die avond het woord ‘dildo’ had gegoogeld. ‘Evelien’ of ‘Hannah’ was misschien ook wel gewoon goed geweest.
Haar hele kindertijd lang had iedereen haar gezegd hoe mooi ze was. Vrienden van haar ouders noemden haar hun mooie – niet hun lieve! – prinses. Haar communiefoto’s had de fotograaf meteen in zijn etalage uitgestald en bij de dansvoorstellingen werd ze door de ambitieuze danslerares steevast op de eerste rij neergeplant. Tijdens de jongens pakken de meisjes-spelletjes op de speelkoer kreeg zij steeds de hele meute mannelijke klasgenootjes achter zich aan, terwijl haar vriendinnetjes met hun konijnentanden en overtollig vet wat doelloos rondhuppelden, als een stel droevige antilopen op de vlucht voor hun schaduw. En toen ze met haar ouders op vakantie was in Egypte, had een besnorde marktkramer hen vier kamelen aangeboden in ruil voor haar toen negenjarige handje. Toch was het tot op haar twaalfde verjaardag nooit een bewuste gedachte in haar knappe kopje geweest. Ze danste vooraan omdat ze goed kon dansen en de jongens achtervolgden haar omdat ze sneller kon lopen dan de rest en de fotograaf was vast heel trots geweest op de compositie en het kleurenpalet van haar communieportret. Op haar twaalfde verjaardag zat ze echter met haar vader een ijsje te eten op de grote markt. Het was heet en ze moest likken als een wilde zodat het ijs niet over het hoorntje zou beginnen druipen. Haar tong deed er alles aan om geen ijs te verspillen maar ondanks haar inspanningen gleed de vanillestroom van haar kin recht haar roze topje in. De plakkerige straal gleed tussen haar tepels en landde in haar navel. Haar vinger, die de situatie wou oplossen, volgde het witte goedje haar topje in en telkens ze een beetje te pakken kreeg, bracht ze haar vinger naar haar mond en zoog eraan. Intussen was de rest van het ijsje meedogenloos verder blijven smelten en zag ze geen andere uitweg dan het hele hoorntje in haar mond te steken. Pas toen barstte het groepje jongens op het bankje naast haar in lachen uit. Het hele schouwspel hadden ze met open mond gevolgd, elkaar af en toe aanstotend bij de spannendste momenten. De luidruchtige lachsalvo’s trokken haar aandacht en ze keek op naar de jongens die allemaal een jaar of vijf ouder moesten zijn. Het hoorntje hing half uit haar mond en het ijs drupte lustig over haar kin, waarop de alfa zijn tong traag over zijn recent bebaarde kin deed glijden. De jongens kwamen niet meer bij. Niet-begrijpend en beschaamd haalde ze het hoorntje uit haar mond, veegde haar kin af met een servet en smeet het hele boeltje in de vuilnisbak. Haar vader had van het hele voorval niets gemerkt.
In de auto op weg naar huis staarde ze zichzelf aan in de zijspiegel en bestudeerde haar trekken door de ogen van de jongens op het plein. Ze staarde en staarde en staarde zo lang tot ze haar eigen gezicht niet meer herkende en de spiegel een afbeelding in plaats van een reflectie toonde. Een beetje zoals wanneer je hetzelfde woord almaar in je hoofd herhaalt tot het zijn betekenis kwijtraakt en je achterblijft met de echo van een verpakking, een lege vorm ontdaan van semantiek. De zijspiegel toonde haar iets vreemds en het was mooi. Mooi. Mooi. Mooi. Mooi. Mooi.
Die zomer, de zomer waarin ze twaalf was geworden, golfde het hitte. Het was het soort zomer waarin de winter ondenkbaar werd en een vuile wolk in de verte nooit meer werd dan precies dat – een vuile wolk in de verte. Haar beste vriendin woonde wat verderop in de wijk in een huis met een identieke gevel maar wél met een zwemvijver in het rechthoekige tuintje. Vanzelfsprekend werd dat tuintje snel uitgeroepen tot hun vaste ontmoetingsplek. Een namiddag eind augustus was de warmte zo brutaal dat je haar bijna zag en dat er behalve in de vijver niets mee aan te vangen viel. Na uren spelen dreef de honger de twee meisjes de vijver uit. Zoals gewoonlijk waren ze hun handdoeken in de keuken vergeten en werd ze door haar vriendin op missie gestuurd om ze te halen zonder natte plekken achter te laten op de tegelvloer. Ze trippelde de keuken in en terwijl ze naar de handdoeken op tafel reikte, voelde ze ineens een zweterige hand rond haar middel. Verschrikt keek ze op en zag dat het de hand van de broer was. Een paar jaar ouder moest hij zijn; zijn kinderhuid werd reeds geplaagd door misplaatste snorharen en opgezwollen poriën. Dat hij wel gezien had hoe ze al heel de zomer naar hem keek, zei hij. Dat hij wel gemerkt had hoe ze in de vijver zwom voor hem, zei hij. Terwijl ze zich probeerde in te beelden waar hij het in godsnaam over had, zat zijn tong al in haar mond. De aanval was zowel impulsief als weldoordacht (sinds ze voor het eerst aan huis was gekomen, zo’n vijf jaar geleden) en miste zowel passie als ervaring. Hun gebit maakte een tikgeluid waarbij haar hoektand protesteerde, zijn lapje mondvlees deed zijn best haar amandelen te raken en zij stond erbij, keek ernaar. Daar ergens naast de beschimmelde tegel in het plafond zaten haar ogen. Hij gaf een kneepje in haar blote kindertepel dat speels bedoeld was maar dat haar eierstokken de vraag opdrong waar haar menstruatie bleef. Terwijl ze een straaltje speeksel over haar kin voelde glijden, werd het duo opgeschrikt door een hap naar adem vanuit de deuropening. Haar vriendin stormde de keuken in en wrong zich tussen de verdraaide kus. Dat ze wel gezien had hoe ze al de hele zomer loerde naar haar broer, zei ze. Slet, daarna. Op het moment dat ze zowel haar beste vriendin als haar eerste kus verloor, kon ze niets anders dan staren naar haar brokje hoektand dat ronddreef in een plasje op de keukenvloer.
Die avond leek de slaap maar niet te komen en zoals altijd wanneer ze niet kon slapen, dacht ze aan de pingpongmannetjes. Ze beeldde zich in hoe twee grappige mannetjes pingpong speelden in haar hoofd. Het balletje vloog aan een onwaarschijnlijke snelheid van de ene hersenhelft terug naar de andere, terwijl de mannetjes allerlei acrobatentrucs uithaalden. Het balletje ging van links naar rechts, van rechts naar links, links rechts, rechts links, tot het tempo van de slagen geleidelijk aan afnam, links rechts. Links. Rechts. Links. Rechts. Uiteindelijk stuiterde het balletje een laatste keer en ruimden de mannetjes plaats voor dromen, maar in het zomerpaleis van de wijk zou ze nooit meer welkom zijn.
Toen de hitte zich terugtrok om geduldig de volgende zomer af te wachten en september de wacht van augustus overnam, moest ze weer naar school. De laatste dagen van de lagere school waren ronduit hysterisch geweest, beste vriendinnen vielen elkaar constant in de armen en naarstig werden afstanden tussen de nieuwe, grote scholen berekend. Adinda had ook getreurd om het naderende afscheid met haar beste, en ook enige, vriendin maar nu ze die kwijt was, wachtte ze gelaten en zonder specifiek verdriet de eerste schooldag af. Ze startte in de Latijnse, niet omdat het haar zo aantrok maar omdat haar ouders wilden dat ze bovenaan de studierichtinghiërarchie zou beginnen. Zakken kon altijd nog. Ze was expres wat te vroeg en ging helemaal achterin het klaslokaal zitten, naast het raam. Met een beetje geluk kon ze in de gordijnen verdwijnen. Jammer genoeg bestond vrijwel heel de eerste schooldag uit kennismakingsspelletjes en werd ze van de ene stoel naar de andere rondgetold op een soort klasgenootspeeddate. Tot overmaat van ramp kenden alle meisjes elkaar al van in de lagere school, wat het kliekje met een haast ondoordringbaar waas omhulde. De jongens zaten er even ongemakkelijk bij als zij, maar tijdens hun speeddates gleden hun ogen al haar richting uit en hun gesprekken verstomden als ze tegenover haar kwamen te zitten. Het zag er niet naar uit dat het middelbaar aangenamer zou worden dan de basisschool. Misschien zou de universiteit wel meevallen?
Adinda had altijd gedacht dat ze ongelukkig was geweest door de jarenlange plagerijen, de weinige vriendschappen en haar onverschillige ouders. Nu waren haar ouders nog steeds onverschillig, had ze helemaal geen vriendschappen meer en waren de plagerijen omgeslagen in pesterijen. Tijdens haar eerste maanden op de middelbare school leerde ze een belangrijke levensles, namelijk dat het altijd erger kon. De meisjes trokken foto’s van haar in de kleedkamers, de jongens troepten samen op de speelplaats en maakten masturbeerbewegingen als ze langskwam. Eén keer was de slimste van de hoop op het idee gekomen om de beweging te maken met een brikje melk in zijn hand. Het witte spul spoot recht in haar gezicht en drupte over haar kin op haar zwarte T-shirt. De hele dag doemden er flarden giechels op uit de hoeken van de lokalen en zo kreeg de roddel pootjes dat ze de wiskundeleerkracht gepijpt had in de wc’s, een roddel die nooit helemaal zou oplossen in de vergetelheid. Zeker niet toen de jonge leerkracht wiskunde een wel heel bijzondere interesse voor haar aan de dag begon te leggen. Erg goed in wiskunde was ze niet, erg slecht evenmin. Net als bij al haar vakken genoot ze het comfort van de middelmaat. Toch behandelde de wiskundeleraar haar fouten met allergrootste zorg en hij deinsde er niet voor terug oefeningen met haar – en haar alleen – te bespreken terwijl de rest zat te wachten op de klassikale verbetering. Adinda haatte die privileges, het liefst van al zou ze gewoon schuilen achter het glas van de portretten van Leonhard Euler en Descartes. Als ze iets verstandigs zei, legde hij zijn warme hand op haar schouder. Als ze een fout maakte, legde hij zijn warme hand op haar schouder. Op de dag dat hij uitlegde hoe Pythagoras de formule had gevonden voor de perfecte rechthoekige driehoek, ging hij te ver. Hij zei dat a² + b² = c² zelden in de natuur voorkwam, maar dat hij toch een voorbeeld kende en of Adinda even naar voor kon komen. Geroezemoes steeg op uit de gelederen en ze schuifelde aarzelend naar voor. Hij draaide haar een kwartslag zodat de klas haar profiel zag en mat de zijden van haar neus op. Enthousiast stelde hij vast dat haar neus zo perfect was dat een van ’s werelds oudste wiskundige formules erop van toepassing was. Opgewonden gaf hij een zacht tikje tegen haar neus en stuurde haar terug naar haar plaats. Tranen van schaamte prikten achter haar ogen en toen de eerste snik uit haar keel ontsnapte, brak het gejoel los. De uitvinder van de melkbrikjestruc duwde ritmisch zijn tong tegen de binnenkant van zijn wang alsof hij gepijpt werd door een onzichtbare penis.
Die avond, toen ze het vernederende Pythagorasmoment bleef herkauwen, kon ze de slaap niet vatten. Ze voelde het tikje tegen haar neus nog nabranden, alsof hij het met een gloeiende haardpook had gegeven. Ze dwong zichzelf om aan de pingpongmannetjes te denken. Links. Rechts. Links. Rechts. Links. Wacht. Er was iets veranderd. De pingpongmannetjes deden niet langer hun gewoonlijke acrobatentrucs terwijl ze wachtte op slaap. Ze begonnen haar aan te kijken met dezelfde blik die had gesluimerd in de ogen van haar leraar. De begeerte bliksemde in haar visioen en het pingpongballetje kwam voortijdig tot stilstand. In paniek bedacht ze een manier om haar aloude trucje te behouden en veranderde de pingpongmannetjes snel in pingpongvrouwtjes. Voorlopig leek het te werken, maar er zou nog een tijd komen dat ook de pingpongvrouwtjes afhankelijk van hun geaardheid haar ofwel blikken van begeerte ofwel van jaloezie zouden toewerpen. Dan zou ze in momenten van slapeloosheid enkel kunnen wachten in de duisternis van haar afwezige gedachten.
De middelbare school kroop voorbij zonder veel noemenswaardige gebeurtenissen. De pesterijen bleven duren en als ze de roddels mocht geloven, had ze haar maagdelijkheid aan de wiskundeleraar geschonken en had ze al een miskraam gehad. Objectief was dat niet eens mogelijk omdat haar maandstonden nog altijd niet afgedaald waren, maar ze dacht er niet aan dat aan de imperfecte neuzen van haar volop menstruerende klasgenotes te hangen. Toen ze in het vierde jaar zat, arriveerde er een nieuwe leerling bij de zesdes. Hij was groot, sterk, donker en haast even knap als zij. De hele school vergat tijdelijk de affaire met de wiskundeleraar en wachtte vol spanning af tot het sletje Adinda ook dit hapje in haar web zou vangen. De knappe jongeling liet zoals verwacht al vanaf dag één zijn oog op haar vallen en omdat het beter was dan de wiskundeleraar en iedereen erop leek te wachten, ging ze eens met hem uit. Hij nodigde haar uit in het plaatselijke café waar hij twee pintjes bestelde en meteen hun stoelen wat dichter bijeen schoof. Bier had ze nog nooit gedronken en ze vond het een genadeloze aanval op haar smaakpapillen maar toch dronk ze op zijn hoge tempo mee. Ze moest er constant van plassen en haar boeren smaakten vies. Op het einde van een niet zo bijzonder spraakzame avond, wandelde hij mee naar haar fiets en kuste haar in de fietsenstalling. Het was best fijn, hij deed het beter en zachter dan de broer van haar beste vriendin en er gingen geen stukjes tand verloren deze keer. Sindsdien waren ze een koppel en dat was dat.
Na nog wat ongemakkelijke Stella’s in hetzelfde hoekje van het café en enkele gestolen kussen tijdens de middagpauze, nodigde hij haar eens uit bij hem thuis toen zijn ouders er niet waren. Ze ging op zijn voorstel in, inmiddels had ze de smaak van bier wel te pakken gekregen en ze wist dat er wat in zijn frigo stak. Daarin leek hij evenwel niet geïnteresseerd te zijn, meteen duwde hij haar de trap op naar zijn kamer en begon haar wild en diep te kussen. Zijn handen fladderden over haar lijfje en zochten verwoed naar de borsten die verscholen zaten onder haar losse trui. Ongeduldig knoopte hij haar jeans los en propte twee vingers in haar dichtbegroeide woestijngebied. Hij trok ze met een blik vol afschuw weer terug. Of ze nog nooit gehoord had van een scheermes en dat ze toch verdorie niet meer in de prehistorie leefden. En waarom was ze eigenlijk niet wat natter? Op weg naar huis kocht ze een roze scheermesje en voelde de brandende afdruk van zijn vingers bij het wandelen. Vlak voor hun volgende afspraakje waagde ze zich in de douche aan een ontbossing – zonder scheerschuim, daar had hij immers niets van gezegd. Gelukkig zouden de jeukende bobbels en ingegroeide haren pas enkele dagen later komen.
Opnieuw gleed hij hardvingerig haar onderbroek in en met een blik van goedkeuring waar ze warm van werd, betastte hij haar kaalgeplukte kippenvleugel. Wat verder naar beneden vond hij echter weer een reden tot ontevredenheid. Dichtbegroeid was haar woestijngebied niet meer, maar wel nog altijd even droog. Zuchtend stak hij eerst zijn vingers in zijn mond en toen begon hij haar te vingeren, diep en ruw. Ze kreunde soms omdat ze dacht dat dat zo hoorde en bij iedere kreun leek er wel een extra vinger bij te komen. Na een kwartier van dat gortdroge gepook vroeg hij of ze al was klaargekomen. Ze zei van ja omdat ze dacht dat dat zo hoorde. Dan is het nu aan mij, fluisterde hij in haar oor terwijl hij haar zachtjes neerduwde op de matras, haar broek helemaal naar beneden sjorde en ook zijn eigen opgezwollen stengel bovenhaalde. ‘Neen… daar ben ik… nog niet klaar voor. Denk ik’, zei ze verlegen. Hij nam haar in zijn armen en stelde haar gerust. Het was helemaal niet erg, het was omdat ze wat jonger was, hij begreep het wel. Ze was gewoon zo mooi… En hij was natuurlijk meisjes van zijn eigen leeftijd gewend, met meer ervaring en minder preuts… Niet dat zij preuts was hoor, ze was heel mooi en bijzonder voor hem. Hij hield gewoon zo veel van haar dat hij zich soms een beetje liet meeslepen, sorry mijn vogeltje, mijn Adinda. Mag ik hem er anders gewoon wat tegenaan houden? Zonder erin te gaan, beloofd, kijk, ik doe er wat speeksel op dan voelt het zachter en als ik nu wat op en neer beweeg voelt dat best fijn, voel je het? Shht, niets meer zeggen mijn mooie Adinda, ik zal voorzichtig zijn, kijk ik doe er nog wat speeksel op dan doet het minder pijn. Het valt best mee, toch? Niets om zo flauw over te doen. Oh god wat ben je strak. Ik hou van je Adinda, hou jij van mij? Zeg het. Ja, luider. Je bent van mij, ben je van mij? Luider. Luider. LUIDER!
Hij zonk op haar neer en zijn slappe garnaaltje gleed uit haar extern geïrrigeerde woestijngebied. De sperma ging het garnaaltje meteen achterna en drupte langs haar anus. Hij gaf haar een lief, zacht kusje op de lippen en zei dat ze de mooiste was die hij ooit gehad had. Moest ze niet naar de wc? Er zou waarschijnlijk wel bloed zijn na haar eerste keer. Toen hij zag dat de enige vlekken op de lakens echter wit en niet rood van kleur waren, keek hij haar vertwijfeld aan. Dit was toch zeker haar eerste keer geweest, hé? Ze knikte vol overtuiging van ja maar ze merkte dat hij haar niet geloofde. ‘Alsjeblieft, niet boos worden, ik zweer het op mijn moeders hoofd!’ Hij beet haar toe dat haar moeder waarschijnlijk al een even grote slet was als zij, trok zijn broek op en liet haar verbouwereerd achter met een vage herinnering aan rode plekjes in haar slip na een eerste paardrijles, lang geleden.
De rest van de middelbare school zat ze uit met haar benen toe en haar schouders naar beneden. De stemmen die haar nariepen op school en de stemmen die haar nariepen op straat nam ze mee naar huis waar ze vrij spel hadden in de lege ruimte tussen haar schedelwanden. Naar haar afscheidsbal ging ze niet en haar ouders vergaten haar proclamatie. Niemand klapte toen haar naam werd afgeroepen. De pingpongvrouwtjes in haar hoofd keken haar schamper en met gekruiste armen aan. Eenmaal thuis gooide ze het onnozele afstudeerhoedje in een hoek en zette een schaar in haar haar maar tot haar ontgoocheling zag ze er ook met een slecht geknipte, gedateerde carré nog steeds ravissant uit. Ze herinnerde zich een scène uit een traumatisch jeugdboek waarin een jonge prostituee haar gezicht openhaalt voor de spiegel om haar schoonheid te vernietigen. Vertwijfeld staarde ze even naar de botte schaar, ze bracht de punt tot aan haar trillende ooglid en dacht toen aan de keer dat ze tijdens een wandeling een zwiepende tak in haar gezicht had gekregen en hoe onaangenaam de striem had gevoeld. De schaar werd terug in de lade gelegd en Adinda ging op zoek naar haar eigen appartement.
Aan haar ouders zei ze dat ze ingeschreven was aan een universiteit aan de andere kant van het land en ze stemden toe haar gulle overschrijvingen te doen zolang ze met goede resultaten naar huis kwam. Wisten zij veel dat ze überhaupt niet meer naar huis zou komen. Ze vond een gezellig flatje in een stad ver weg en vanaf het moment dat ze de laatste kartonnen doos neerplofte en de deur achter zich dichttrok, hield ze op te bestaan in de blik van anderen en ook in die van zichzelf – spiegels waren er niet en de ramen had ze overschilderd. Een stoffige literatuurleerkracht had haar ooit eens verteld over Madame Bovary en haar gemijmer en haar boeken. Misschien moest ze ook een boekenkast aanleggen, dan kon ze tenminste nog een mijmerende, eenzame vrouw worden die verloren liep in fictie. Ze nam zich altijd voor een deel van haar ouders’ exuberante steun uit te geven aan dikke boeken maar liep als vanzelf alle boekenwinkels voorbij. Geleidelijk aan nam de frequentie van haar uitstapjes af. Eten en boodschappen liet ze aan huis komen en toen ze de bewonderende blikken van de loopjongens ook niet meer kon verdragen, legde ze het geld op de deurmat en wachtte ze enkele minuten tot de voetstappen uitgestorven waren. Maar hoezeer ze zich ook onttrok aan de publieke ruimte, de stemmen bleef ze horen. Adinda Adindo, gebruikt een dildo. A² + b² = c². Stukje hoektand. Mijn vogeltje. Wiskundeleraar. Leven. Niet. Meer. In. De. Prehistorie. Links. Rechts. Links. Rechts. Slet. Hoer. Slet. Hoer. Op een dag stopte ze ook met boodschappen te bestellen – een grote eter was ze toch nooit geweest. En zo bleef de voordeur van dat gezellige flatje in een stad ver weg gesloten, tot de amorfe, echoënde stemmenmassa Adinda achter het behang trok, waar ze nooit meer achter vandaan gekomen is.
© Merel Van de Casteele [...]